Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [17]Toen nu dat woord uitbrak, [18]brachten de kinderen Israels vele [19]eerstelingen van koren, most, en olie, en [20]honig, en van al de inkomsten des velds; ook brachten zij [21]de tienden van alles in met menigte. 17. Dat is, toen nu dat bevel des konings ruchtbaar werd. 18. Hebreeuws, vermenigvuldigen. 19. Zie van deze de wetten en ordinantien Gods Ex.23:19, en Ex.34:26; Lev.2:14, enz.; Num.15:17,18,19, enz.; Deut.26:1,2, enz. 20. Anders, dadels. Het Hebreeuwse woord betekent honig; doch wordt hier van de Hebreen voor dadels, of vruchten van bomen, die zoete vruchten droegen, genomen, welke vanwege haar zoetigheid den honig gelijk zijn. Want God had nergens in zijn wet bevolen de eerstelingen van honig te geven, maar van boomvruchten der aarde en van beesten. 21. Zie van deze Lev.27:30.